Milieukunde in Scroogetown
12 april 2020Australië
17 mei 2020Met de trein eerst in volle vaart je bestemming voorbij razen, vervolgens de aansluiting missen en daarna met een boemel toch nog aankomen op de plek des onheils. En dan moet de dag nog beginnen.
Studeren is één ding, het geleerde toepassen van een heel andere orde. Tijdens de studie waren er drie momenten waarop het toepassen tot een hoogtepunt culmineerde: twee stages en het afstuderen. Voor studenten met een chronisch gebrek aan zelfvertrouwen zijn dat kluiven van een flink kaliber. Een beetje zoals het kleine hondje dat met een halve boomstam in zijn bek op je af probeert te lopen, onderwijl half struikelend en zijn enthousiasme verliezend. Terwijl meerdere studiegenoten kond deden van gezellige collega’s, leuke klussen en interessante onderwerpen, kneep mijn maag zich samen.
Mijn eerste stage vond plaats bij een gemeente in het behoudende deel van het land. Elke werkdag liet ik mij eerst oppeppen middels een grijsgedraaide CD van Youp van het Hek. Hij joeg de hele samenleving over de kling. Hij schreeuwde dat het allemaal niets was. Hij verklaarde waarom het leven een warrige toestand vormde. Aan zijn tirades hield ik mij vast. Ik voelde wat hij voelde. Of althans, wat ik dácht dat hij voelde. Later heb ik nog weleens het gevoel gehad dat dat gevoel van hem niet echt zijn gevoel was, maar een handigheid om met bepaalde gevoelens om zich heen te slaan. Hoe het ook zij, die CD’s hielden mij wel mooi op de been en op de moeilijke momenten dacht ik met al mijn kracht aan het feit dat ik er niet alleen voor stond. Er was in ieder geval één ander persoon in het land die het allemaal net zo’n waanzinnig gebeuren vond als ik. Dat noemen we troost. Met die steun stapte ik ’s ochtends in de trein die mij eerst naar Amersfoort bracht en vervolgens in de stopper die mij middenin het Veluwse kerkdorp uitspuwde. Daar waar ene Jan ooit de toren afdook en te pletter sloeg.
Tijdens deze stage ontgingen nut en noodzaak mij al snel, maar ik verscheen wel netjes elke dag en groette eenieder vrolijk en lichtvoetig. Wat een boeiende opdrachten had ik hier toch uit te voeren. Wat leerde ik hier toch veel. Wat kon ik toch veel moois toevoegen aan de wereld.
Ofzo.
Ik sprak met diverse mensen, zocht dingen uit en ging op pad. Vaak had ik geen idee waar ik dan eigenlijk naartoe ging. En wie er in godsnaam enig voordeel zou halen uit mijn noeste arbeid. Het was allemaal wel heel beperkt. Zo mocht ik een stuk grond in de gemeente herinrichten met natuur, waardoor mijn groene hart zelfs even een juichsprongetje maakte. Dat sprongetje kwam al niet meer zo hoog toen het stuk grond slechts een lapje bleek en de verdere randvoorwaarden op tafel verschenen. Niet alleen lag deze toekomstige groene oase aan de rand van een imposant bedrijventerrein, er moest een breed fietspad doorheen worden gelegd en de brandweer had bevolen tot de aanleg van een grote waterpartij zodat er bluswater was voor noodgevallen. Nou, kon ik toch nog mooi wat schaamgroen projecteren. De vraag rees of je voor zo’n inrichting een heel plan met onderzoek en argumentatie zou moeten opstellen, of dat je beter lukraak het tuincentrum leeg haalt en alles in een middagje de grond in boetseert. En dan maar zien wat er gebeurt. Gelukkig had ik na drie maanden een plan uitgescheden en mocht ik door naar de volgende ronde. In mij woedde inmiddels een uit de kluiten gewassen bermbrand. Waar deed ik het nou voor? Waartoe leidde dit alles? Af en toe voelde het alsof een zoutwaterbad werd gevuld met mijn gevoel van ontreddering.
En zo begon mijn tweede stageperiode. Een duostage, want ditmaal had ik steun aan een studiegenoot. Dat was fijn. Niet dat we helemaal synchroon liepen. Ik wilde de dag zo snel mogelijk beginnen opdat die klap van het binnenstappen in een kantoor maar voorbij zou zijn. Hij vond het juist genoeglijk om het ontbijt ceremonieel te beëindigen met langdurige linksdraaiende bewegingen op de buik. Wij deelden een huis achter een kast in een prachtig oud pand in de Leidsche binnenstad. Die authentieke woningen aan grachten of ooit-grachten staan niet zelden uit het lood en hebben al aardig wat inbreidingen achter de rug. Als je ons pand binnenkwam en twee trappen tamelijk steil was opgelopen, voelde je dat dit de bovenste verdieping moest zijn. Maar dat was niet waar. Die kastdeur daar, dat bleek geen opbergplek, het vormde de deur naar nog een trap en daarmee naar het bovenste appartement. Waar wij tijdelijk konden wonen. Mijn studiegenoot sliep in de slaapkamer, ik in de woonkamer. Het was er prima toeven, wij tweeën en de paar muizen die ’s avonds over het tapijt paradeerden.
Ondanks het feit dat we behoorlijk hoog boven de grond woonden en de trap de enige vluchtroute was, had ik geen nooduitrusting klaar liggen. Dat doe ik tegenwoordig anders. Zodra mijn vrezend gemoed opspeelt, kan ik werkelijk alles van stal halen om deze gesteldheid te temperen. Daar hoort soms ook een touw bij. Een mooi stevig touw. In een nerveuze periode kan dat bijvoorbeeld mee op vakantie. Altijd fijn als je in een hotel belandt. Na het opzoeken van de nooduitgangen, het doorlezen van de vluchtroutes, het op grijpafstand leggen van de zaklamp, de door-het-donker-test en het hoe-snel-kan-het-raam-open-onderzoek kun je met een touw als achtervang nog meer ongenode ellende voorkomen.
Deze tweede stage was half zo erg als de eerste. Gedeelde smart is halve smart. De taken waren wat duidelijker, de locatie appetijtelijker en het weer beter. Ook dit leverde een krul van school op.
Het huzarenstukje vond krap een jaar later plaats: afstuderen. Ik mocht een inrichtings- en beheerplan rondom een hoogveengebied gaan opstellen. Ik dacht aan de veldwerkweek die we eerder dat jaar in Drenthe doorbrachten. Het was toen toch wel de bedoeling dat na drie jaar studie onze kennis van flora, fauna, bodem en water voldoende tot wasdom zou zijn gekomen om binnen een vijftal dagen een flinke inventarisatie op poten te zetten plus allerlei ideeën voor ontwikkeling en beheer naar boven te doen borrelen. Zelf had ik nog steeds niet het gevoel dat er bejubelde ideeën uit mijn koker zouden kunnen komen. Mogelijk dacht ik dat ik alles zou moeten weten, terwijl je er misschien beter vanuit kunt gaan dat je zoveel mogelijk wilt ontdekken. Maar ja, dat zeg ik nu. Toen ging het bovenal om het maken van gedegen plannen. Fouten maken stond mijn karakter slecht toe. Ik herinner me van die werkweek vooral nog de teek die ik op mijn been vond en onder een microscoop legde. Poten die als wapens vooruit staken en een kop om terstond voor weg te rennen. De blik die ik meende te ontwaren in het puntige koppie van de teek, bleek moeilijk te vergeten.
Toch was ik in het oosten van het land niet bang voor teken. Die schraapte ik ’s avonds wel van mijn lijf af. Duizend keer enger was de vrees dat men mij nu toch echt zou ontmaskeren als die dame die niets wist. Ik slurpte elk studiejaar alle informatie op en toch ontstond er geen enkel zicht op enige kundevermeerdering. Mijn beste vrienden hadden hetzelfde. We hadden waarschijnlijk een neusje voor elkaar. Er waren van die fanatieke types die overal haantje de voorste en bijdehand op insprongen, wij konden slechts glazig voor ons uitstaren. Immers, tja, wat zij zeiden wisten wij ook. Maar wat had je eraan? Hoe meer we leerden, hoe meer het idee zich in onze hoofden vastzette dat we eigenlijk niets wisten. Alleen het alom logische, het bekende, het niet bijzondere, konden wij naar voren brengen. Meer was het niet. Het leek allemaal wel heel erg beperkt. Je zou bijna denken dat er een minderwaardigheidscomplex aan het ontstaan was. Niet de beste strategie om de laatste studiemaanden in te gaan.
Kranigheid veinzend herpakte ik mijzelf om wederom per trein naar een stationnetje tussen de weilanden af te reizen. Daar kreeg ik bovendien een mooie kans; het werk bestond maar voor een beperkt deel uit achter een bureau verstarren, het eigen bureautje op mijn kamer, en voor een aanlokkelijk stuk uit door het veld banjeren. Dat was een buitenkansje. Zeker volgens een niet al te vrolijke docent die al vroeg in het eerste studiejaar op licht sadistische toon de vraag stelde: “Wie van jullie wil later níet op een kantoor werken?” Toen staken er heel wat vingers de lucht in. Want nee, we wilden de natuur in, buiten zijn, bomen redden en kikkers hun poelen teruggeven. Waarop de leraar snerend vervolgde: “Besef het maar goed, jullie komen allemaal op een kantoor terecht. Wil je dat niet, kun je beter je spullen pakken.” Altijd stimulerend als iemand lekker enthousiast van start gaat. Overigens ging het er tijdens de blauwe maandag op de universiteit nóg motiverender aan toe. Daar klotsten de studenten uit de collegebanken en verzuchtte een of andere professor hoe fijn het zou zijn als de kerstvakantie eenmaal voorbij was. De helft van de studenten zou dan immers de universiteit hebben verlaten.
Enfin, het oosten van het land. Ik sprak met mensen, ging met gidsen het gebied in, zag reeën voor hazen aan en maakte schetsen van waterlopen, toekomstige poelen en struweel. Ik belde, ik praatte en ontdekte dat je een rood hoofd kon krijgen aan de telefoon. Youp werd nog altijd ingezet om gevoelens van nutteloosheid en onkunde weg te drukken. De kluiven bleven pittig en groot, maar blijkbaar ging het kauwwerk goed genoeg, want zoals het een eerbare student betaamt, kwam deze afstudeeropdracht netjes binnen de gestelde tijd tot een ontknoping. Het eindcijfer praatte ik een halve punt naar beneden, slecht onderbouwd als ik mijn eigen werkje vond, maar het diploma was er.
Een viertal jaar later viel er een envelop in de bus. Het bleek een enthousiaste brief van de mannen uit het oosten die juichend vertelden dat mijn plan geheel was uitgevoerd. Een damwand was geplaatst, weilanden heringericht, een aantal sloten gedempt. Het was prachtig geworden. Of ik kwam kijken. Wat een belevenis voor iemand die denkt niets te weten. Een betere troost dan alle Youpen bij elkaar en een pluim om te koesteren. Nog steeds is er goed contact met de natuurstichting, probeer ik elk jaar langs te gaan en te genieten van hoe het eruit ziet. Ik zie het gevolg van hun nooit aflatende inzet en continue bijdragen aan het gebied. En ik geniet van hun trots. En probeer daar van te leren.