De thermometerrel
6 september 2020Meditatieoefening 4
28 oktober 2020Het zoeken van een baan is een vak apart. Wat wíl je eigenlijk en waarom? De tijdgeest was ernaar om het steeds over je passie te hebben. Je ultieme Traumwunsch om juist bij die ene instelling die ene baan te vervullen vanwege je hartstochtelijke wens om exact datgene te doen waar men nu precies naar op zoek was. Ambitie en CV moesten blijk geven van een tomeloze energie en een onvoorwaardelijke toewijding.
Enfin. Ik dacht, ik doe wel mee. Dus ik schreef een paar enthousiaste epistels naar enkele mij interessant lijkende organisaties die op dat moment nieuwe werkkrachten zochten. Met elke keer een aangepast CV en nieuwe bezielde zinnen in een motivatiebrief. De brief ging inmiddels niet meer in een envelop met aangelikt zegel, zoals toen ik ooit bij Meteo Insult solliciteerde, maar kon via de mail worden verzonden. Het bleef ook nu moeilijk (tot onmogelijk) om echt te weten te komen wat ik nou leuk zou vinden. Intrinsiek leuk. Waar je voor op wilt staan, zeg maar. Met in je achterhoofd dat het hier gaat om het verdienen van je inkomen. Het is geen hobby. Mijn vriend kreeg ooit een lachstuip toen een vriendin van mij de legendarische zin uitsprak: “ik krijg geen energie van mijn werk.” Ik zag zijn ogen wijd open gaan, en toen ze weg was: “wie krijgt er nou energie van zijn werk? Het is niet voor niets werk.” Zelf moest ik er om gniffelen. Ik vocht tegen de totale zinloosheid van allerlei werkzaamheden. Ik geloof dat op enig moment alleen hartchirurgen en broeders op de ambulance op mijn goedkeuring van nuttig werk konden rekenen, de rest leek me allemaal vrij nutteloos. Ook bij banen waarvan ik eerst dacht dat die het heil gingen brengen, was er na een kwartiertje nadenken en doorfilosoferen nog geen half schilfertje zinvolheid meer van over. Ik relativeerde alles kapot onder het mom van dat het geen lor bijdroeg aan wereldvrede, natuurbehoud en verbetering van het milieu. Misschien moest ik minder nadenken, want zo viel wel heel veel af.
En dus solliciteerde ik op enig moment bij MilieuKanaal in het centrale deel van het land. Mijn brief en een of ander wervend tekstje waren blijkbaar bevallen en er volgde een live-ontmoeting. Op twee hoog in een fraai oud pand mocht ik eerst even wachten totdat mijn voorganger het pand zou hebben verlaten. Enigszins misselijk geworden van de draaistoel waar ik in had zitten tollen, nam ik plaats aan een vergadertafel. Drie mensen zetelden zich tegenover mij, waaronder de vrouwelijke directeur. Zij had er duidelijk zin in want ze lette minutieus op. Het ging deze dame blijkbaar niet zozeer om de klik die je moest voelen tijdens een gesprek, maar om allerlei andere zaken. Op enig moment zei ik iets over mijn vorige werkgever en sprak, ay ay ay, in de wij-vorm. Een manier die in allerlei wazige sollicitatietipsnaslagwerken als uitermate haram wordt gemarkeerd. Je moet juist los zijn van je vorige werkgever, anders wordt je potentiële werkgever bang. Ze sprong dan ook als een bok op me af. “Hee, je zei wij! Ben je er wel echt aan toe om al ergens anders te gaan werken?” In mijn ijver om toch vooral leuk en gewillig over te komen (waarom eigenlijk?) wrong ik me in allerlei bochten om haar ervan te overtuigen dat het slechts een slip of the tongue was na zestien jaar. Maar ze bleef mij daarna aankijken met een oogopslag die deed vermoeden dat ze een geheim had ontfutseld waar zij nog heel veel plezier aan zou gaan beleven.
Deze dame was duidelijk een baasje. De klik tussen mij en haar twee collega’s was er, maar ons beider aura’s bleven hardhandig tegen elkaar aanbotsen. Na mijn kritische vraag over de samenstelling van de Raad van Bestuur was het laatste beetje liefde ook bekoeld, ze was duidelijk niet gecharmeerd van mijn opmerkzaamheid. Desondanks bleef ik prima in het profiel passen en toen ik via de mail nog een schrijftest had ingeleverd werd ik toch aangenomen. Min of meer. Nee, toch niet. Tijdens een telefoongesprek kwam zij terug op mijn kritische vraag tijdens het sollicitatiegesprek en meldde dat het “prima” was dat ik die stelde. “Maar het was niet nodig geweest, want iedereen weet dat ik voor GroenLinks in de gemeenteraad zit en dus is alles natuurlijk op orde.” En er klonk een vilein lachje uit mijn telefoon over zoveel slimheid. Ikzelf was inmiddels niet meer genegen om mij verder te laten intimideren voor haar genot en meldde: “En wat heeft het lidmaatschap van GroenLinks met de samenstelling van de Raad van Bestuur te maken? Ik begrijp het verband niet.” Wat volgde was een bizarre wending van mijn bijna aanname. Eerst moet ik aanhoren dat de foto op mijn CV een vakantiefoto leek van een reis naar Zuid-Amerika en dat die totaal niet op een curriculum thuishoorde, daarna brandde bij haar een tosti aan en daarna hoorde ik niets meer.
Ja, solliciteren is een feest. Maar ook hier zal je wel weer zelf de slingers moeten ophangen. Mijn makke was dat ik steeds probeerde vooral voor de mogelijk toekomstige werkgever goed over te komen en gemakkelijk vergat dat juist ook ik moest aanvoelen dit voor mij goed voelde. Ik moest mezelf geregeld tot de orde roepen en actief nadenken over de geboden werkplek. Zag ik mijzelf hier werkelijk werken? Dat was een moeilijke opdracht, zeker in ogenschouw nemend dat het Mieke Telkampgevoel nog altijd meer dan springlevend was. Waar was ik in godsnaam voor in de wieg gelegd? Waar zou ik kunnen aarden? Met welke betaalde bezigheden kon ik een gevoel van enigszins nuttige aanwezigheid in dit aardse bestaan verkrijgen?
Doordat ik gewend was geraakt om voor publiek te spreken, zagen veel mensen in mij wel een woordvoerder. Als maar genoeg vrienden, bekenden en oud-collega’s dat zeggen, denk je op enig moment er zelf ook wel wat in te zien. Kletsen, schrijven, duidelijk zijn. Ja, daar kon ik wel wat mee. En misschien kon een bedrijf of instituut ook wel wat met mij. Zo bevond ik mij kort na het MilieuKanaal-festijn in een donker inktpotvormig staatsgebouw. Nu weet ik wel beter. Na mijn ambtenaar-episode bij een wetenschapsinstituut geloof ik niet dat ik voor dit soort werkomstandigheden in de kribbe ben geplaatst. Maar toen had ik er nog een positieve kijk op. Werken bij een staatsbedrijf dat een behoorlijk groene inborst heeft en net als een weerbedrijf nogal vaak de kop van Jut is. Het leek mij een logisch vervolg. Het gesprek verliep ook prima, met vriendelijke mensen. Ze waren bovendien slim genoeg om niet met mij verder te gaan. Want ik dacht dan wel dat al die vragen over het politieke van de organisatie een beetje met een korreltje zout konden worden genomen, bij mijn latere baan als landsdienaar ben ik met mijn neus juist tegen dat aspect aangelopen. Ook in de inktpot zou het een vat vol gevoeligheden en angst zijn. Een bastion vol op-tenenlopers die de politieke zonnebril moeten dragen en conversaties zo kort mogelijk houden uit vrees voor een mogelijk minieme miscommunicatie. Als ik nu slechts aan de mogelijkheid denk dat ik er aangenomen zou zijn, krijg ik alsnog koude rillingen op de rug. Ik had het noch gekund, noch overleefd. Dank dus voor de afwijzing. Bij deze een zoen naar de inktpot.
Dat hele woordvoerderschap is inmiddels wel in mijn achting gezakt. Toen ik doorkreeg dat tegenwoordig zelfs elke wethouder de beschikking heeft over een woordvoerder moest ik mijn broek flink optrekken. Mag dan niemand meer gewoon praten? Mag dan niemand meer gewoon een foutje maken of een wat hakkelige zin spreken? Als overal woordvoerders voor gaan liggen, krijg je een hap-slik-weg eenheidsworst. Al die types hebben dezelfde communicatietrainingen achter de rug en je weet bij incidenten exact wat ze zullen gaan zeggen. Het is tegenwoordig een verademing als mensen juist geen communicatie- of mediatraining hebben gehad. Ik kijk en luister graag naar mensen die zich niet door de communicatiemangel hebben laten halen. Daar hoor je zoveel meer interessants uitkomen. Maarten van Rossum en zijn broer en zus zijn daar goede voorbeelden van. Hoe heerlijk is het om naar Hennie van de Most, de Nederlandse zakenman, te luisteren. Jaren geleden was er een programma op Max waarin hij kleine bedrijven van de ondergang redde met zijn nuchtere adviezen. Ik weet nog dat hij op enig moment, met volop de camera op zijn gezicht, zijn neus snoot. En nog beter: hij keek in de zakdoek! Geweldig. Een mens knapt er gewoon van op.