Buurtfun
1 september 2020Lekker, solliciteren
3 oktober 2020We smaakten in de weerkamer het genot om in normale kleding te kunnen lopen. Al waren er een paar textiele oprispingen. Zo vond ‘men’ dat in hete zomerperioden de broekjes van een enkele man wel heel erg kort waren. Dat was ook zo; deze collega droeg soms een sportbroekje en dat leidde tot een heleboel zichtbaar been. Met haar. En daaronder slippers met sokken. Het leek mij niet wereldschokkend, maar daar dacht de directie anders over. Om hairy legs te ontlopen ging er een oekaze uit die mannen verbood nog in korte broek op het werk te verschijnen. Dat deed nogal wat stof opwaaien. Immers, mannen geen korte broek, ook niet tot de knie dus, maar vrouwen konden wel in een korte broek of rok verschijnen. Er bleef een smaakje achter van de rondgestuurde mailing.
Enfin, kledingtechnisch kon eigenlijk nagenoeg alles naar het werk worden aangedaan. Je kon ’s nachts bijna blind wat uit de kast trekken. Aangezien mijn vriend -tevens collega (we leerden elkaar kennen bij het weerbedrijf)- zich van zichzelf wat flets vindt, houdt hij ervan om waar mogelijk kleur en fleur te dragen. Zolang het maar gewoon gemakkelijk om zijn lijf zit. En dus liggen onze kasten vol met de mooiste shirts, veelal van merken die een geintje van de wereld maken. Leuke opschriften, grappige tekeningen. Jaren geleden droeg hij bijvoorbeeld een guitig rood T-shirt met daarop twee tortilla’s die met elkaar kletsten, als een soort pacmannen. Er stond groot boven ‘tortilla de patatas’ en oogde vrolijk. De Karels van deze wereld zijn daar echter niet zo van.
Het was op een dag met bijzonder weer, zal wel onweer zijn geweest. RTL belde of ze een tv-interviewtje mochten doen en Reinout had tijd en zin om ze te woord te staan. Als gepassioneerd weerman sinds conceptie en sinds lang al coördinator van ons team, kon hij dit gemakkelijk. Meestal liet hij het over aan de tv-meteorologen, maar die hadden er niet altijd tijd voor of zin in. Het werd een mooi en vooral enthousiast item in het 19.30 journaal. Iedereen was tevreden en het stukje werd ook in het late journaal nog een keer uitgezonden. Ons bedrijf kwam goed uit de verf, de lol in het vak straalde er vanaf en iedereen was tevreden. Zo niet Karel. De volgende dag liep deze collega de weerkamer in en zei daarbij niets over de kwaliteit van de uitzending, maar vroeg alleen of Reinout niet even een jasje aan had kunnen doen. Voor we van de benepenheid van deze opmerking waren bekomen, voegde hij toe: “Je had het Reinier moeten laten doen, die heeft tenminste nette kleren aan.” Waarna hij wegbeende om uit chagrijnigheid de halve koffieautomaat leeg te trekken.
Enfin, van de meesten mocht je dragen wat je wilde. Net zoals je op zenders en in teksten kon zeggen wat je wilde. Binnen de grenzen van het betamelijke natuurlijk en met inachtneming van de verwachting zoals die uit stond. Maar verder had je, binnen de strakke deadlines, veel vrijheid. Je bouwde je eigen relatie op met radiopresentatoren en hun technici, ging af en toe bij de klanten langs en haalde af en toe een streek uit. Meestal haalden de klanten natuurlijk streken bij ons uit. Zij betaalden ons en dus paste aan onze kant een stukje bescheidenheid. Er waren bijvoorbeeld presentatoren die nogal stevig uit de hoek konden komen of soms zelfs ongepaste vragen konden stellen of ‘bijzonder’ reageerden. Vaak ging het om onschuldige plaagstootjes. Zelf kon ik op de radio redelijk wat verteren, maar alleen omdat ik helemaal mezelf mocht zijn. Ik kon trouwens ook niet anders.
Allemaal werden we in ieder geval nogal rap van tong. Het is gewoon leuk als er op de radio een soort chemie ontstaat tijdens een praatje en niet zelden betrokken presentatoren ons bij de onderwerpen of muziek in het programma. Je zorgde er dan ook altijd voor dat je op tijd inbelde via de verbindingsapparatuur zodat je mee kon gaan in hun gesprek. Met nagenoeg alle presentatoren had ik een goede band, denk ik. Maar er zat heel soms een lastige of gefrustreerde tussen. Ooit, één keer, is het mij gebeurd dat ik na teveel beledigingen moest stilvallen. Toen een toch al tamelijk seksistische radioman wel heel erg zat te zieken, liet ik een pauze vallen van een seconde of 5. Een eeuwigheid voor de radio. Beiden zeiden we niets. Waarna ik op enig moment vroeg: “Wil je nog een weerbericht, of liever niet?” Hij stemde toe en verder gedoe hebben we nooit meer gehad.
In het eerste jaar dat ik in de weerkamer werkte, vond er een zonsverduistering plaats. In de ogen van de directeur fonkelde het. Als zaken- en weerman wist hij dat fraaie financiële mogelijkheden zich aandienden. Brilletjes. Eclipsbrilletjes. Hij bestelde er tienduizenden, liet een boek over zonsverduisteringen uitkomen en wachtte geduldig af. De zonsverduistering zou overigens niet in eigen land plaatsvinden, de totaliteit vond plaats boven het noorden van Frankrijk. Vandaar dat we niet voorbereid waren op de totale gekte die uiteindelijk zou uitbreken. In de maanden en weken voorafgaand aan dit astronomische fenomeen, ontbrandde een eclipskoorts die uiteindelijk overging in halve hysterie. De boeken vlogen als zoete broodjes over de toonbank, de eclipsbrilletjes werden almaar gretiger ingeslagen. Op enig moment waren we in de weerkamer vooral bezig met het inpakken en verzenden van die dingen. De winkels raakten langzaam maar zeker leeg, terwijl onze directeur nog een aantal dozen met brilletjes had staan. Steeds meer mensen kwamen hun heil bij ons halen. Steeds grotere hoeveelheden werden door deze mensen ingeslagen. Steeds minder dozen bleven over terwijl de zonsverduistering pas over een week was. We moesten de brillen rantsoeneren. Men mocht per persoon nog maar 2 eclipsbrillen kopen. Half negen ging onze receptie open. Om zeven uur stonden de eerste auto’s voor de deur. De receptioniste kon haar gewone werk niet meer uitvoeren, zij was winkelbediende van een brillenbedrijf geworden. Twee per persoon. Niet meer. De media maakten het deze laatste dagen in aanloop naar het verduisteringsgebeuren steeds belangrijker om erbij te zijn en ook de slechts gedeeltelijke verduistering boven de Benelux werd almaar groter nieuws. We beleefden de voorlopers van de krankjoreme hypes die de jaren daarop steeds vaker en omvangrijker zouden uitbreken bij relatief bescheiden gebeurtenissen. De zenuwen gierden de pan uit. De weersverwachtingen bleven ondertussen spannend: zouden de wolken op het juiste moment even wijken om ons een glimp te gunnen op dit wonderlijke schouwspel? Steeds meer mensen ontdekten dat hun levensgeluk af zou gaan hangen van het verduisteringsbrilletje. Op enig moment kwam een vrouw ’s ochtends haar afgemeten dosis van twee brillen halen, waarna ze rond het middaguur terugkwam voor nog eens een setje. Verkleed met pruik en bril. Voor haar inzet rekte onze receptioniste uiteraard de limiet van twee op. Ondertussen sloeg de directeur zich voor zijn hoofd dat hij niet 2 miljoen brilletjes had ingekocht.
By far de grappigste gebeurtenis, met een hele lange staart die tot op de dag van vandaag gevoelig is, was de rel rondom de verplaatste thermometer. Niet eerder leidde een dergelijke kleine gebeurtenis tot buitenproportionele actie: Kamervragen. Het begon allemaal met onze ontdekking dat de metingen van het KNMI vreemde waarden lieten zien. Normaliter was het meetpunt van De Bilt in de zomer altijd een van de warmste van het land. Dit seizoen bleef het meetstation achter. Eigenlijk wisten we na zoveel jaar heel veel van de diverse officiële meetpunten. En wist je dus ook welk station bij welk weertype hoog of laag zou uitpakken. Inzicht en goed opletten, dan kun je heel wat bemerken. Niet alleen gold dat voor de temperatuur, maar ook voor elementen als windsnelheid of windrichting. Deze zomer scoorde De Bilt voor wat betreft temperatuur buiten onze verwachtingscurve. We braken ons geregeld het hoofd hoe dat nou toch zou komen en op enig moment stonden er dermate grote vraagtekens boven onze hoofden dat we de datamanager op onderzoek uit lieten gaan. De uitkomst leidde bij ons tot gegrinnik, bij het KNMI tot blinde paniek. Dit agentschap van de overheid verslikte zich in onze vraag en moest schoorvoetend toegeven dat ze de thermometerhut hadden verplaatst. Door de uit de kluiten gewassen bomenrij kwam de thermometer huns inziens te beschut te staan en dus achtte men het nodig om deze op een betere, opener plek, neer te zetten, een paar honderd meter verderop. Terwijl ook zij wisten dat een kleine verplaatsing al een hikje in de meetreeks zou gaan geven, waar zoveel berekeningen mee gedaan worden, had men er in al hun wijsheid voor gekozen om hierover niets te communiceren naar de partners. Zoals wij. Immers, wij kochten gegevens van het KNMI. Gelukkig dat we ernaar vroegen, anders had men het nooit verteld.
Maar hiermee was de kous voor ons niet af. Waren dergelijke heimelijkheden misschien standaard bij het landelijke weerinstituut? Daar gingen we niet van uit, maar we konden dit ook niet maar zomaar over onze kant laten gaan. Dus schreven we een weerverhaal op onze internetpagina. Over de ontdekking, de hik die dat in de langjarige reeks van het KNMI zou geven, sinds 1901, en het feit dat we het graag eerder hadden geweten. Dat was eigenlijk de crux. Als ze het nou gewoon hadden gezegd, toen ze de hut verplaatsten, was er nooit gezeik gekomen. Nu vroegen we ons af waaróm ze zoiets niet wilden zeggen. Het verhaal ging voor plaatsing langs de directie en ’s middags om een uur of vier stond het op de site. Verder weinig aan de hand.
Toen ik de volgende ochtend op dienst kwam, mijn gestructureerde opstartriedel afwerkte, oogde alles nog rustig. We hielden de overdracht, ik tikte de eerste verwachtingen voor klanten en hing ondertussen bij de eerste radiozender van de ochtend: Qmusic. Daarna was het vooral keihard doorschrijven en in sneltreinvaart enkele korte berichten inspreken, terwijl de checklist aangaf om even voor half zeven bij Radio 2 in te bellen. De redactie aldaar had ons website-artikel gelezen plus het nieuwsbericht dat hierover in het Algemeen Dagblad stond en Sander de Heer trapte onmiddellijk af met: “Wat is er tussen jullie en het KNMI aan de hand?” Waarop ik antwoordde dat er weinig bijzonders was, zij het dat we hadden ontdekt dat zij hun thermometer hadden verplaatst. Kort legde ik het voorval uit en we gingen over tot de orde van de dag. Zo niet een uur later. Toen was Sanders opening veranderd in: “Jullie hebben ruzie met het KNMI hè?” Ik moest lachen en vertelde dat we zeker geen ruzie hadden, maar dat we dit wel belangrijk vonden om te melden. Je wilt toch een nette meetreeks houden en zonder dat wij van de verplaatsing wisten, bemerkten we al dat de metingen anders verliepen. Dat is niet handig en het geeft een kleine verspringing in de gemeten waarden. Immers, je meet op een andere plek. Het leidt er bovendien toe dat de meetreeks enigszins verstoord wordt. Minimaal, maar toch. Geleidelijk verschenen berichten in de media. Op nieuwssites, weerfora, teletekst en allerlei andere pagina’s zwol de consternatie aan. Zodat de inleiding van het half negen praatje door Sander de Heer nu was: “Het gaat heel erg mis tussen jullie en het KNMI hè. Zij hebben de thermometer verplaatst en nu is de hele meetreeks vanaf 1901 eigenlijk waardeloos.” Kijk, zo sneden we lekker de bocht af.
Ondertussen bleef het nog wel vermakelijk, al ging het licht drammerige toontje waarmee blijkbaar werd gesteld dat we ruzie met het KNMI moesten krijgen enigszins irriteren. Wij wilden geen ruzie, hadden het ook niet, we wilden slechts een punt maken. De KNMI-top zat onderwijl bijeen in spoedberaad en was incommunicado. Het landelijke instituut had zich potdicht achter zijn Heras-hekwerk verscholen en zou de hele dag geen krimp geven. Niets kwam er uit De Bilt, hoezeer de media ook aandrongen iemand te willen spreken. De kaken bleven stevig op elkaar, zodat ze blijkbaar al hun krachten konden inzetten om hier eens even flink over na te denken. Doodstil was het. Ook al konden we tot in Wageningen de hoog geïrriteerde vibes vanuit De Bilt voelen.
Maar het verhaal was hiermee nog niet uit. Het KNMI hield zichzelf dan wel van de buitenwereld afgesloten, de gebeurtenissen ontwikkelden nu een eigen dynamiek. En zoals dat gaat, zijn er altijd types die hinein interpreteren voor eigen gelijk. Ergens had iemand van een bepaalde Haagse partij vernomen dat er iets mis zou zijn met de meetreeks van de Bilt. Kwam dat effe goed van pas! En dus werden er rond lunchtijd Kamervragen gesteld: ‘Als het KNMI zo omgaat met zijn meetgegevens, dan is de klimaatverandering natuurlijk ook niet waar.’ Zo. Dat het maar gezegd was.
Binnen een halve dag was het een echte rel geworden, gingen politici met door henzelf verbasterde werkelijkheden aan de haal en liep het geheel behoorlijk uit de klauwen. Ik weet nog dat ik bij mijn leidinggevende in het kantoor stond en mezelf virtueel de haren uit het hoofd trok over zoveel stupiditeit en de buitenissige respons van een politieke partij. “Wat is dit voor stampei? Waar gaat het over? Wat doe ik hier?” Uiteraard kon mijn chef er ook niets aan doen. Behalve eens diep zuchten.
Maar zoals dat gaat in het huidige tijdsgewricht, na een dag was de angel verdwenen, de interesse verstomd en het hele festijn naar de vergetelheid gedrukt. We gingen over tot de orde van de dag. Zo niet het KNMI. Die hingen nog tijdenlang met elkaar in conclaaf hoe ze deze afschuwelijkheden recht konden trekken en wat ze precies naar buiten zouden gaan brengen. Ze namen de tijd, zeg maar. Ook jaren later nog, toen ik bij mijn volgende werkgever een medewerker van het weerinstituut tegenkwam, ging hij binnen een minuut (en zonder dat ik enige aanleiding gaf) over op een monoloog van de verschrikkingen van die ene dag. Dat kón toch niet zomaar, dat Meteo Insult zoiets zomaar had gedaan en een schande en afschuwelijk. Je zag aan hem dat hij er echt nog last van had. Een diepe wond in de ziel van het instituut, door deze te-schandemaking. Ik zei niets, liet hem uitrazen en kon slechts intern grijnzen over zo weinig incasseringsvermogen. En ik maar denken dat ikzelf weinig vermogen bezat van de mogelijkheid tot verwerking van decepties. Hier zag ik een verscheurd man die bijna tien jaar na dato nog steeds niet zijn schouders kon ophalen over dit incident.
Het werken bij het meteobedrijf vergde behoorlijk wat energie. Ik wilde natuurlijk alles perfect doen, netjes en inhoudelijk op orde. Bijna elke dag gebeurden er onverwachte dingen en er moest veel geïmproviseerd worden. Ook op technisch gebied. In de kakofonie van deadlines was er eigenlijk geen tijd voor falen van systemen. Wat uiteraard wel geregeld gebeurde. En dus zag je nu en dan een mediameteoroloog met rooddoorlopen ogen van de stress door de weerkamer dolen. Als alles haast heeft, kan een kapotte Codec (voor de verbindingen met de radiostations) of een stukgelopen rendermachine (voor de tv-presentaties) er gewoon niet bij. Ook als een pc in alle vroegte niet wilde opstarten brak er bij de meesten een vorm van snerpende radeloosheid uit. De checklist was onverbiddelijk, de tijd liep door, klanten moesten bediend worden. Hoe dan ook. Niet zelden verliet een collega aan het einde van de dienst met een overprikkeld hart- en bloedvatensysteem het pand.
Enfin, na zestien jaar was het wel genoeg. Ik had veel geleerd, veel gedaan, hard gewerkt en een zenuwtic opgelopen. Ik was nooit op de automatische piloot overgegaan. Mijn adagium was niet voor niets: ‘altijd opletten, want verzaak een moment en je gaat op je bek.’ Fabrieksmatig een praatje afraffelen kwam niet in mijn woordenboek voor. Ondanks het vele dat ik had opgestoken over weer, weersverwachtingen, klimaatverandering en alles wat daarmee samenhangt, noemde ik mij nog steeds niet meteoroloog. Die term durfde ik ook na deze zestien jaar niet te gebruiken. Kennis. Had ik wel genoeg kennis om echt meteoroloog te zijn? Eigenlijk voelde ik bijna hetzelfde als na mijn studie Milieukunde. Wat weet ik nu eigenlijk? Ik zou er veel voor over hebben als ik van een opgeklopte marketeer wat zelfverzekerdheid kon wegkapen. Die ene man, van het ISO-festijn, die had zo’n overschot aan onbeschroomdheid. Die kon best wat missen. Het voordeel van mijn tekortkoming was dat ik mij te allen tijden in de leek kon verplaatsen, wij waren immers bijkans gelijk.
Zo groeide ik naar het einde van mijn dienstverband toe. Het verbond tussen mij en de wekker liep steeds meer uit fase en ik voelde dat wij niet meer on speaking terms zouden komen als het alarm nog langer ruim voor vijven zou afgaan. Ik dagdroomde van een ontbijtje voor het werk, met de krant op tafel en een kat op schoot. Ik had zin in iets nieuws. Ook al was dat het grote onbekende en wist ik dat mijn zelfvertrouwen heel erg op de proef zou worden gesteld. In mijn enthousiasme, mede gevoed door alle voorbijkomende ego-berichten op LinkedIn, zag ik stiekem een supergave betrekking op mij afkomen, nieuwe kansen, onbegrensde mogelijkheden en benutting van mijn talenten. Vergetend dat het bij mij nogal precies komt wil ik me ergens überhaupt een klein beetje thuis voelen. En zo naderde het einde van een tijdperk.