De succesvolle dierenliefde
29 maart 2021Het gokken wende snel. Gelukkig kenden we elkaar al heel lang en was mijn pa iemand die vaak over dezelfde dingen praatte. En dus kon er gemakkelijk ingevuld worden.
Pa: “Ik heb nog een heel verhaal gelezen over de zijmel. In dat blad.”
Ik: “Dat blad? De Maarten? De National Geographic?
Pa: “Ja, die geomef.”
Ik: “Ah, je bent weer moeilijke artikelen aan het doorspitten. Goed werk. Waar ging het over?”
Pa: “De Termij. Nee. De Geimer.”
Ik: “De tijger.”
Pa: “Ja!”
—————-
Ik: “Heb je gisteravond nog wat gedaan?”
Pa: “Ja. Heb televisie gekeken.”
Ik: “Was het wat?”
Pa: “Dat Duitse wees weet weerschapsprogramma.”
Ik: “Ah, Quarks und Co.”
Pa: “Ja, met dinges.”
Ik: “Ranga Yogeshwar!”
Pa: “Ja!”
————
Pa: “Het is heel vervelend dat ik nu niets kan zien.”
Ik: “Horen.”
Pa: “Ja, zien.”
—————
Pa: “De kernmol was ter haaven.”
Broer: “Watte?”
Pa: “Dat spreken is zo … Godverdomme”
Broer: “Hé, dat komt er nog goed uit.”
En dan ineens ben je mantelzorger. Mijn pa kreeg een herseninfarct net op het moment dat ik voor de zoveelste keer dacht nu echt mijn levensdoel te gaan ontdekken. Dat werd opgeschort. En ook in het mantelzorgen lukte het mij niet mijn missie te vinden. Jammer. We zetten een vinkje bij ‘ongeschikt’.
Na een gang via het ziekenhuis en anderhalve maand revalidatie was mijn vader weer klaar om naar zijn flat terug te keren. Hij kon lopen, achter zijn rollator, en met de achterkant van het mes prima zijn boterham smeren. Bovendien was hij tijdens het revalideren het zonnetje in huis gebleken en iedereen dacht dat het hem wel zou lukken. Dus kregen we hem mee, tezamen met een paar papiertjes voor de apotheek, wat folders voor diepvriesmaaltijden en een hand van de alleraardigste verzorgenden. Maar toen bleek al snel dat een voorgestructureerd en voorgebakken leven heel wat anders van een mens vraagt, dan als ‘ie dat allemaal zelf moet zien te ordenen. En zo brachten we mijn vader na 2,5 dag alweer terug. Hij uitgeput, wij uitgeput, en de huisarts met vlekken in het gezicht van de stress. Een week of zes later stond de tweede poging om op zichzelf te wonen op stapel. Inmiddels hadden we zijn oudbakken flatwoning wat aangepast en de frequentie van de thuiszorg verhoogd. De huisarts kwam al snel langs en de diepvriesmaaltijden waren zo simpel mogelijk te bereiden en zo lekker mogelijk uitgekozen. Voor zover dat kon. Het feest kon in ieder geval beginnen.
Maar die slingers hè. Hoe moet je die ophangen als afasie je de taal heeft ontnomen en je chronisch bang en gestrest bent? Dat wordt een zooitje natuurlijk. In stukken scheuren en er vervolgens over struikelen, erin verstrikt raken en ermee gaan gooien. Dat was zo’n beetje wat er met de guirlandes gebeurde. De huisarts weet het aan het infarct. Ik zag daarnaast de man die hij vroeger was, in het gezin. De man in paniek, in angst, in wanhoop over het leven. Destijds kon hij met die emoties ook geen kant op en dat liep nogal eens uit de klauwen, veelal gevolgd door een langdurige fiets- of autorit. Als hij uren later weer thuiskwam, waren de heftigste emoties voorbij en soort van vergeten en kon het leven haar verdere loop vinden. Maar nu kon hij niet meer weg. Autorijden was onmogelijk, fietsen niet aan de orde en ook wandelen vormde een voortdurende strijd. Want waar was hij eigenlijk? Hoe lag zijn flat ten opzichte van het winkelcentrum en het park, hoe kwam hij weer thuis? Hij liep tegen de muren op met zijn nieuwe handicap, kon zijn angsten niet meer onderdrukken en het opborrelen van zijn nooit geuite oorlogstrauma niet tegenhouden. Aan ons eigen gepeperde hartritme konden we ook merken dat er een crisis gaande was. Mijn pa in huis nemen zou een kamikazeactie zijn, ook voor onze buren, er bleef dus geen andere optie over.
De crisisplek was een echte noodlocatie. In hetzelfde revalidatiecentrum waar hij al twee keer had vertoefd, maar dan in een half versleten barakkenvleugel achteraf. Buiten scheen de zon, maar wie in deze spelonken de zonnebril netjes afdeed, kon nog steeds tegen plots opdoemende deuren en muren aanlopen. In dit donkere gangenstelsel bevond zich een onderbemande verplegingspost. Een broeder ontving ons en onze twee snel ingepakte tassen. Wij brachten verder één paar ogen vol vuur en vrees mee, en één paar ogen vol uitputting. Bij het zien van de kamer waar mijn vader voorlopig zou verblijven, moest ik even een extra teug bedompte gevangenislucht in de longen zuigen. Dit was wel een heel karig vertrek. Bovendien stonden er twee kale bedden ons aan te gapen. We wisten allebei wat dat ging betekenen. Tijdens het gesprek met de broeder, op wankele stoeltjes tussen wastafel en bedden in, stond mijn pa ineens op om –met vrees walmende stem, maar wel heel beleefd- in ongestructureerde bewoordingen te melden dat dit hem niet ging lukken. Hij kon hier niet blijven, het leek hem verschrikkelijk. Zelfs de douche en wc waren buiten de kamer en om te delen. Ik snapte zijn wanhoop, maar we stonden tegen de bekende muur. Met rug of gezicht, dat deed er niet toe. Het stond allesbehalve comfy en het was nu zaak mijn pa ervan te overtuigen dat dit de beste oplossing was, dat het tijdelijk zou zijn, dat hij de tijd moest nemen om te wennen, dat we hem zouden helpen. Uiteindelijk ging hij weer zitten, maakten we de zoveelste papierwinkel in orde en kon het acclimatiseren beginnen.
Dat aanpassen lukte wonderbaarlijk goed. Hij koos zijn focus met verve. Dat was de logopedie, de heiligheid waarmee zijn afasie getemperd moest worden. Hij oefende heel veel. In de eerste weken na het infarct ontbrak elk besef van de begrippen uur, dag, week of maand. Lezen kon hij niet meer, met een pen kon hij alleen een wankele streep zetten als we vroegen om zijn handtekening. Door noeste arbeid was er inmiddels een klein deel teruggekeerd in zijn begrippenkader, maar het meeste was nog buiten zijn bereik. Op enig moment heette elk tijdstip dat we afspraken “Twaalf uur.” Dan kon je zeggen: “Ik ben er om half twee,” maar hij zou steevast antwoorden met; “Ja, twaalf uur.” Hij begreep ondertussen prima hoe laat ‘half twee’ was, en wist altijd te melden of je te vroeg of te laat arriveerde, maar er kwam wat anders uit zijn mond. Ook op de crisisplek vonden geregeld Babylonische spraakverwarringen plaats. Op wonderbaarlijke wijze maakte hij, toch al bijna 82 en met forse schade in zijn hersenen, echt vorderingen. Zijn ‘Duitse spreekfase’ die zich eerder in het revalidatiecentrum manifesteerde, bleef in ieder geval uit.
Het is bekend dat het zorglandschap geen open veld is met een enkele solitaire eik, maar een heggenlabyrint van oneindige proporties. Met een jargon dat mantelzorgers zich snel eigen moeten maken. Zo leerden we het verschil tussen zorgwoningen en woonzorg (er was dus een verschil…) en tussen dagbesteding en dagopvang. We leerden het WMO-loket kennen, de EVV’ers, spraken met zorgcoördinatoren en werden doorverwezen naar zorgservicebureaus. Het bleek dat mijn pa viel onder de mensen met NAH, niet aangeboren hersenletsel, door het CVA. Geregeld moesten we knipperen met de ogen om nieuwe inzichten te laten indalen. Op enig moment kwam er het gesprek met de indicatiesteller, omdat mijn vader niet meer terug kon naar zijn oude leven en zijn huurflat. Deze dame van het CIZ, Centrum Indicatiestelling Zorg, was uitermate vriendelijk en praatte ons bij over de mogelijkheden. Mijn schoonzus en ik zaten met mijn vader rond de tafel in de hal, tegenover de liften. Het waren Dick-Maas achtige cabines die rammelden en uiterst traag tussen de verdiepingen schuurden. De eerste tijd was ik steeds netjes met pa in de lift gestapt, met klotsende oksels en zweet uit allerlei poriën. Toen hij rustiger werd, vond ik dat ik mijn claustrofobie ook wat in de melk te brokkelen had en ging ik omhoog en omlaag met de trap, terwijl hij zich in het gevaarte liet insluiten. Vaak moest ik meerdere minuten wachten tot de lift ook boven was. Dan hoorde je al wel allerlei gekraak en geratel, je hoorde ook de inhoud van de lift met elkaar babbelen, maar er gebeurde verder verdacht weinig. Ik stelde me voor dat ik er zelf in stond en hoeveel energie het me zou kosten om niet vol agressie op de deuren te gaan bonken. Met een beetje extra stress zou ik die sjieke all-terrain-rollator van mijn pa uit zijn handen hebben getrokken en tegen de binnenkant van de liftdeur hebben gejensd. Ik bedacht me dat ook ik ooit op een plek terecht zou kunnen komen waarbij ik mij met een dergelijk verticaal vervoersmiddel zou moeten laten vervoeren. Misschien moest ik mijn tijd maar eens gaan besteden aan een anti-claustrofobie-cursus. Ik schreef het op naast de Zen-cursus.
Niemand van ons zat echt lekker himmelhoch jauchend aan de tafel, zeker mijn pa niet. Daarbij, hij kon waarschijnlijk nauwelijks een kwart van het gesprek volgen, deels door zijn slechte gehoor, deels door zijn incomplete taalsysteem. Dat het om een zorgplek ging en dat zijn oude leven voor altijd over zou zijn, dat was duidelijk. Waarna hij op enig moment onderkoeld en in een straffe volzin meldde: “Het is toch wat, dat mensen zo oud moeten worden.” Middenin alle afmatting en alle tumult van de voorbije maanden draaide mijn schoonzus zich naar hem toe, terwijl ze de tekst lanceerde: “Ja, we kunnen je moeilijk doodschieten hè.” Die humor was altijd al wel aan mijn pa en ons besteed.
Hij kreeg zijn indicatie en het was nu zaak om een geschikte woonzorgplek uit te zoeken en onderwijl rustig te wachten op wat komen ging. Al was dat ‘wachten’ niet zo kalmpjes als het klinkt. Waren het niet de ogen waar hij last van had, dan deed zijn gehoor het niet zoals zou moeten. Van de ene arts naar de andere arts. Het werd een complete zorg-tournee.
Op de crisisplek werd hij 82. We verzorgden taartjes voor bewoners en verzorgers en mijn broer bracht als cadeau een airfryer mee. God mocht weten wat hij met dat apparaat zou moeten, voorlopig belandde deze bovenop zijn kledingkast. Als icoon voor een nieuwe toekomst. De keuze voor een verzorgingsplek was inmiddels gemaakt, pa stond op de wachtlijst en we begonnen met het ontmantelen van zijn huurflat. Al snel kregen we allemaal een intens verlangen om zelf te ontspullen én om dat te doen voordat anderen die taak op zich zouden moeten nemen. We kenden zijn huis natuurlijk, maar nu we het geheel moesten uitruimen keken we met andere ogen. Waar te beginnen? Mijn schoonzus startte haar actie met een dag lang alle kaarten en posters, die met punaises vastzaten, van de muren te halen. Ik begon met het verzamelen van spullen die mee zouden gaan naar zijn nieuwe woonplek en die we tijdelijk in een opslagbox gingen plaatsen. Mijn broer ving aan met het betere sloopwerk. Pa bleek nogal veel ‘aangepast’ te hebben in zijn huis. Zijn donkere kamer bevatte aan de raamzijde drie lagen zonlichtwerend materiaal en er waren ontluchtingsgaten gezaagd in de muur tussen keuken en doka. Langs de bovenzijde van de keuken liepen allerlei leidingen naar de donkere kamer en de elektrische bedrading had ook wat eigenzinnige aanpassingen ondergaan. Vele dagen zijn we bezig geweest in zijn huis. De zooi werd in eerste instantie alleen maar groter en ons humeur kreeg wat hikjes. Zijn administratie was een puinhoop van overal verspreid liggende enveloppen. Overal lag een laag stof, op de keukenvloer maakten je schoenen een krrrg geluid en op de wc-bril zaten we al jaren niet meer. We bleven maar Glorix in de plee gooien, maar echt fruitig wilde het niet meer worden. Pa had in zijn verlangen naar frisheid wel enige actie ondernomen. Tussen al het linnen en kleding was een ware uitdragerij van zeepjes aanwezig.
De tweedehandswinkel nam uiteindelijk maar weinig van zijn spullen mee. De koelkasten werden wel ingeladen. Ook die in zijn schuurtje, die tot in het vriesvak volgepakt met houten plankjes bleek te zitten. De tig 5-liter jerrycans met water, mijn vader was altijd voorbereid op een ramp (ik herken dat), gingen leeg en naar de stort. De grote donkerhouten kast, gekregen van een vriend die er vanaf wilde, werd door ons hardhandig uit elkaar geslagen. En zo ging er wel meer aan diggelen. We verloren dermate ons zicht door de zooi, dat later bleek dat we wel erg veel naar de stort hadden gedirigeerd. Dat krijg je bij enthousiasme. Uiteindelijk was het huis leeg en echoënd. De klus was geklaard zonder dat we als broer en zus met messen tegenover elkaar hadden gestaan. Keurig.
De volgende klus was het inrichten van zijn nieuwe woonlocatie. Eerst kwam er een tijdelijk woonzorgcentrum toen zijn crisisplek vrijgegeven moest worden voor andere crisisgevallen. Vlak nadat alles geregeld was (adreswijzigingen, huisarts, logopedist) bleek zijn gewenste locatie een sterfgeval te hebben. We gingen voortvarend door met nieuwe adreswijzigingen, nieuwe huisarts, nieuwe logopedist, paperassen, telefoonaansluiting, nieuw bed kopen, nieuw beddengoed en al wat verder benodigd was. En klaar was zijn stulpje. Of eigenlijk; kamer. Nog uithijgend, maar blij met het feit dat hij kon stoppen met uit koffers leven, escorteerden we hem naar zijn nieuwe woonplek. De airfryer had er ook een plekje en voelde zich wederom senang bovenop een kast.
Na een rondreis die uiteindelijk driekwart jaar had geduurd, kon mijn vader zich nu eindelijk weer ergens gaan settelen. Het acclimatiseren kon weer van voren af aan aanvangen, terwijl alle gezondheidsbezoekjes hun eigen ritme behielden. Eerst maar eens naar de mondhygiëniste. Zij inspecteerde zijn gebit en stelde een monddouche voor. We hadden geen idee wat dat zou zijn, maar eenmaal uit de schappen van de MediaMarkt getrokken en betaald bij roodwit-schreeuwende kassa’s, kregen we het donkerbruine vermoeden van een ouderwetse miskoop. Dit ding bleek een behoorlijk fijne motoriek te verlangen, lastig voor iemand wiens rechterzijde niet meer even goed mee kwam. Na de mondhygiëniste gingen we maar weer eens naar de oorarts in het ziekenhuis. Voordat de arts zijn oor aan inspectie ging onderwerpen, vond een uitgebreide gehoortest plaats. We volgden een dame naar een afgesloten hokje. Mijn vader zat links, de vrouw rechts en ik aan de buitenzijde van de cabine. Vaag hoorde ik wat er binnenin plaats had. Tijdens de eerste test ging het om de bekende piepjes. De patiënt droeg een koptelefoon waaruit de geluidjes kwamen, de vrouw leidde het geheel en maakte notities. Dat ging een tijdje zo door. Daarna vroeg de bedompte vouwenstem of mijn vader de woordjes die hij op zijn koptelefoon hoorde, na zou willen zeggen. Ay, dit leek mij niet iets voor iemand met afasie. Maar wat doe je eraan? Je kunt moeilijk de deur opengooien en zeggen dat dit zo geen zin heeft. Ik hoefde niets te volgen om een inschatting te kunnen maken van hetgeen binnen gebeurde. Op zijn koptelefoon het woord ‘tafelpoot’, zou beslist terugkomen als ‘telboot’, ‘oogkap’ of iets anders ondefinieerbaars. Mijn vader had zelf helemaal niet doorgehad dat deze test met zijn handicap geen zin had.
De uitdagingen in het leven zijn altijd legio. Zo ook in een woonzorgcomplex. Zo is er daar het onontkoombare norovirus. Hoe dat virus het steeds flikt, is mij een raadsel, feit is dat het geregeld de kop opsteekt. Tijdenlang bivakkeert dit micro-organisme ongezien in de krochten van mens en toiletinstallatie en ineens komt het weer tevoorschijn, als een opiniepeiler enkele weken voor de verkiezingen. Wat de aanleiding precies is, lijkt in nevelen gehuld, maar plotsklaps zit een hele trits mensen aan de diarree. Het norovirus is nog redelijk onschuldig. De griep kan danig gevaarlijker uitpakken. Of wat te denken van het coronavirus. Mijn pa was desondanks niet bang, maar had vooral last van alle beperkingen en van het gepruts met het mondkapje. Eerst moesten de gehoorapparaten uit, dan de bril af en dan het mondmasker op. Met zijn door het infarct aangetaste motoriek ook een heel proces. En vervolgens verstond hij geen ruk meer. Buiten kon het spektakelstuk met lapje en touwtjes in omgekeerde volgorde uitgevoerd worden. Hij bleef maar zeggen dat je toch ergens aan dood moest gaan. Toen hij een jaar na het begin van de coronacrisis de twee prikken van de vaccinatie kreeg, verbaasde hij zich bovenal over het feit dat zijn generatie werd geprikt, terwijl de jongere mensen nog niks mochten. “Er komt straks gewoon weer een nieuwe pandemie. We zijn met teveel mensen.” Zijn logopedie en zijn vasthoudendheid om de taal beter te beheersen leidden tot steeds volledigere gesprekken. En terwijl ik hem lachend en knikkend aankeek, voegde hij toe: “De mens is een plaag, en nu mag je in Nederland al niet eens meer doodgaan.” Hij had een punt.