De Nederlandse Spoorwegen, ai
28 oktober 2020Ambtenarenbestaan 2
14 december 2020Als je collega op maandag de website ‘ishetalweekend.nl’ opzet en jij daar ook wel om moet lachen, is de glijdende schaal al een heel eind onderweg. Je kunt dan óf opmerkzaam zijn, je tas pakken en toedeledokie roepen, óf stoïcijns doorgaan om te kijken waar het schip strandt.
Werken bij het nationale gezondheidsinstituut in het midden des lands was een hele belevenis. Aanvankelijk dacht ik nog dat mijn prangende ‘waarheen waarvoor’-gevoel hier wel enige positieve ontlading zou kunnen vinden, maar hoezeer ik ook om mij heen sloeg het lukte niet. Mijn langjarige baan bij het weerbedrijf had mij namelijk gedeformeerd tot een liefhebber van deadlines; een onbekende gast bij de overheid. Zonder deadlines was ik al mijn structuur, ritme en drijfveren kwijt. Ik bleef voor mijn gevoel continu vallen in het luchtledige systeem van overleggen, vergaderingen, bijpraatsessies en netwerkgesprekken. Na twee jaar tikte ik mijn leidinggevende op de schouder om hem te melden dat een netwerk van meer dan 300 mensen niet te doen was. Dit ging mijn neocortex toch echt te boven. Als ik met iemand in overleg ging, wist ik bijkans niet meer wie ik in het gesprek daarvoor te woord had gestaan. En allemaal stuurden ze mailtjes met informatie, al dan niet belangrijk of mogelijk belangrijk. Aangezien ik niet graag iets vergeet, werd ik door mezelf gedwongen al die mails te bewaren. Een uitgekiend mappensysteem in mijn mailbox zorgde voor orde. Het waren geloof ik wel 50 mappen, op alfabetische volgorde, met weer submappen. En daar gooide ik dan de bijbehorende mails in. Niet altijd was het eenduidig in welke map ik een mail moest achterlaten. Dus bleven er mails in de inbox staan en bleven aan de bovenkant nieuwe mails binnenschuiven. Een vorm van stress diende zich aan. En dan te bedenken dat we nog wel zo’n fijne cursusmiddag hadden gehad; getting things done. Want ja, dat moet blijkbaar in het Engels. Ik dacht van tevoren dat het vooral zou gaan over hoe je projecten vlot kon trekken en mensen in gang kon zetten. De drie uur gingen echter voornamelijk over het legen van de mailbox. De diehard-mailboxlegers hadden maar twee mappen. Twee! Ik dacht dat ik een rolverzakking kreeg. Ik 50, en nog geen overzicht natuurlijk, en die anderen slechts twee. Het ging dan om de map ‘afgehandeld’ en de map ‘nog naar kijken’. Dat leken mij minimaal 48 mappen te weinig…
Die mailboxcursus was er een uit velen. Bij het onderzoeksinstituut stond ontwikkeling centraal. Vaak kreeg ik het gevoel dat men er de persoonlijke ontwikkeling veel en veel hoger waardeerde dan het verzetten van het werk. Ik heb in mijn 2,5-jarig dienstverband maar 1 keer een cursus gevolgd, onder de rest ben ik uitgekomen met mooie smoesjes. In het aanbod zat ook een verplicht exemplaar, gelukkig wist ik me ook daar onderuit te wurmen. Elke werknemer bij het instituut diende die ene cursus te volgen. De naam is me ontschoten, maar het ging erom dat je ‘over sectoren heen’ bezig was. Dus met collega’s van andere centra van het instituut. Daarmee voldeed je aan dé grote passie van de directie en leidinggevenden: kruisbestuiving van kennis en kunde. Men kreeg werkelijk waar bubbels op de mondhoeken als projecten bestonden uit werknemers vanuit het hele instituut. Het leek er vaak op dat de uitkomst van onderzoekjes en projectjes er niet toe deden, maar puur het feit van integrale samenwerking een bijzonder gevoel van trots teweeg bracht. Niet voor niets werd te pas en te onpas gezegd: “Alleen ga je sneller, samen kom je verder.” Het tweede deel van deze uitspraak werd helaas totaal niet bewezen. Door het eeuwige groepjesfestijn en de daaruit voortvloeiende onbeheersbare stroom aan overleggen, werd de helft van de projecten voortijdig afgeblazen en de andere helft liep enorm uit of zakte als een plumpudding –met bijbehorende conclusies- in elkaar.
Naast de cursussen waren ook congressen en symposia blijkbaar een must. Ik keek mijn ogen uit naar wat er zoal werd georganiseerd en waar je allemaal heen zou kunnen. Allemaal congressen over gezondheid, gezonde leefomgeving, klimaatadaptatie, groen, geodata, de Omgevingswet en de onvermijdelijke citizen science. En dit waren dan nog bijeenkomsten die pasten bij de projecten waar ik in meedraaide. Als je een beetje beter je best deed, kon je de hele werkweek vullen met dergelijke groepsfestiviteiten. Dat je telkens een beetje achterin zit, de broodjes meepikt en natuurlijk drie uurtjes eerder aftaait. Ik neem toch niet aan dat er nog iemand is die denkt dat er géén spookambtenaren bij het Instituut op de loonlijst staan.
Met ons project organiseerden we ook een paar keer een congres. Uiteraard met lunch, “anders komt er niemand.” Op deze samenkomsten werden veelvuldig de woorden ‘inspiratie’ en ‘ambitie’ gebezigd. Blijkbaar waren dat hele belangrijke elementen. In hoeverre dergelijke woorden recht deden aan de activiteiten die zich ontrolden, vroeg ik mij ten zeerste af. Zo vond ik mij eens terug in een veel te high-tech ingerichte ruimte, met om mij heen allemaal duo’s die handklapspelletjes aan het doen waren. Ikzelf had al een strategische pas naar achteren gedaan toen de dag-entertainers naar voren liepen. Dit kon alleen maar teleurstellend aflopen. En dat deed het ook. Na de pauze moesten we weer even loskomen. Vonden zij. We zouden onze linker- en rechterhersenhelft op gang brengen. Want dat was heel belangrijk. Daarvoor ging men in tweetallen tegenover elkaar staan en hand-been-hoofd-coördinatiedingetjes doen. Op enig moment vonden er zelfs kleine dansjes plaats. Ik had al heel wat te verstouwen gekregen van de videoschermen die ons rondom in oceaanwater zette en allerlei niet bij elkaar passend zeedieren lieten passeren, dit kon ik er niet bij hebben. Het bleek helaas het begin van meer. Niet veel later zaten we in groepjes (uiteraard) met modebladen, gekleurd papier, scharen en lijm een soort ‘moodboard’ in elkaar te prutsen. Tot overmaat van ramp moesten alle boards gepresenteerd worden. Onder toeziend oog van afgevaardigden van het ministerie, die ik overigens fanatiek had zien mee plakken.
Een beetje congres of nieuwjaarsbijeenkomst had een beroemde spreker. Of nee. Een inspirerende spreker. En die inspirerende man of vrouw was meestal een sporter. Want het is zo fijn dat zij telkenmale kunnen vertellen over de kracht van teamplay, het samen doen en vertrouwen hebben in elkaar. Het format was daarbij immer dezelfde: de spreker vertelt een persoonlijk verhaal en doet kond van de leerpunten en levenslessen die daaruit naar voren komen. Dat zijn dan precies de punten die hij/zij de organisatie mee wil geven en waar de ambtenaren dan een enorme inspiratie van dienen te krijgen. Zo zag ik bij de overheid bijvoorbeeld een bergbeklimmer, een ex-profschaatser en een astronaut een inspirerend verhaal vertellen. Andere sprekers die werden ingevlogen waren vaak kunstenaars, waarbij min of meer dezelfde lijn werd uitgezet. Je zult mij niet horen zeggen dat de verhalen stomvervelend waren. Nee, je zou zelfs het woord ‘leuk’ uit de kast kunnen pakken. Alleen, ze zijn ongepast. Alle geboden ambities slaan dood in organisaties die voor wat betreft omvang en bureaucratie de menselijke maat voorbij zijn. Je kunt geen kant op met een inspirerend verhaal over samenwerken. Je wordt toch juist helemaal mesjokke van al het gesamenwerk. Het enige dat ik steeds kon denken was: “nee, niet méér contacten, ik wil mínder contacten om méér te kunnen doen.”